Polder van vroeger | Het verhaal van Theo Steverink (deel 1)

Door: Bert Rosink 

 

Theo Steverink.

Theo Steverink. Foto: Theo Steverink

‘Leven en werken op de bodem van de Zuiderzee’, is de titel van het boek dat Theo Steverink in 2010 in eigen beheer heeft uitgegeven; bedoeld voor zijn kinderen, kleinkinderen, familie en andere geïnteresseerden in het leven van een man, bijgestaan door zijn, zoals hij zelf steeds zegt, lieve vrouw, die op ieder gebied mee heeft geholpen de polder op te bouwen in de hoop, zoals zovelen toentertijd, op een te pachten boerderij.

Het boek is gedrukt in een oplage van 1000 stuks en er is nog steeds wel eens vraag na. ‘Dan laat ik er weer 20 drukken,’ vertelt Theo als we aan de koffie zitten tijdens het interview over dit boek in zijn appartement op de vierde verdieping van De Toren in Emmeloord, waar hij naar alle tevredenheid woont.

Dagboekvorm

Aangezien Theo Steverink van schrijven houdt heeft hij, nu meer in dagboekvorm, in 2020 nog een tweede boek laten drukken met de titel ‘Verder leven op de bodem van de Zuiderzee’ en nog steeds vertrouwd hij zijn memoires aan het papier toe. En nu, 2024, heeft hij de redactie van deze krant benaderd om zijn verhaal onder een groter publiek bekend te maken. Steverink noemt zich pionier en als je zijn boeken leest is hij dat wat mij betreft ook; óók hij heeft meegeholpen aan de ontginning en opbouw van de polder met de daarbij behorende ontberingen. Maar aangezien hij ‘pas’ in 1945 naar de polder is gekomen is hij geen pionier in de zin zoals dat toentertijd door de Directie bedoeld was.

Minimaal twee jaar in dienst

Als pionier werden aangemerkt diegenen die voor 1 augustus 1945 minimeel twee jaar in dienst van de Directie in de Noordoostpolder hadden gewerkt, de tijd van dwangarbeid in Duitsland meegerekend; zij die ná de oorlog in de polder kwamen werken werden door de Directie aangeduid als polderwerker. Het had alles te maken met het toewijzen van boerderijen want de omstandigheden op het land en het verblijf in de barakken was uiteraard niet anders, ze ‘pionierden’ net zo goed.

De pioniers kregen een voorkeursbehandeling bij het toewijzen van een boerderij en dat wilde de Directie bij de polderwerkers niet nog een keer herhalen. Theo werd op 1 mei 1925 (hij is nu dus 99 jaar oud) als laatste van vier kinderen geboren in de Achterhoek waar zijn rooms-katholieke ouders een gemengd bedrijf van 15ha hadden.

Petroleumlamp

De verlichting bestond aldaar uit een petroleumlamp; pas in 1938 werd men op het lichtnet aangesloten. Water voor mens en dier kwam uit de pomp, het fornuis diende tevens als warmtebron en brood bakte men op het erf in de bakhuisje. Tot 1950 werd een varken of koe op de boerderij geslacht door een huisslachter. Zijn lagere schooltijd bracht hij door in Silvolde en de meisjes gingen naar de zusters in het klooster van St. Clara. En durfde je het niet aan je vader te vertellen dat je samen met je broer een fietswiel kapot hebt gereden en er stiekem een ander in hebt laten zetten; dan komt hij er toch wel achter als de fietsenmaker op 10 januari met de jaarlijkse rekening komt. In die tijd werd het graan op de deel met een door een paard aangedreven dorsmachine gedorst. Het kaf werd van het koren gescheiden met een wanmolen; alles, inclusief de koeien zaten dan onder het stof. Later werd het dorswerk gedaan door een loonwerker met een dorsmachine, aangedreven door een Lanz Bulldog.

Lagere landbouwschool

In 1938 ging hij naar de lagere landbouwschool in Etten, een vierjarige opleiding en ondertussen brak op 10 mei 1940, hij was toen net 15 jaar, de oorlog uit. Eten en drinken was er tijdens de oorlogsjaren op de boerderij genoeg te krijgen, zelfs tabak werd er verbouwd en in de boerderij gedroogd. Maar veel artikelen waren op de bon. In het begin van de oorlog werd er in de Achterhoek niet gevochten, de Duitsers konden zo doorlopen tot aan de Grebbenberg waar wel weerstand geboden werd door het Nederlandse leger tot de capitulatie na het bombardement op Rotterdam.

In 1942 werd hij opgeroepen voor de Arbeiteinsatz en is toen ondergedoken. Theo heeft tweeëneenhalf jaar ondergedoken gezeten. Pas toen de bezetter gijzelaars dreigde neer te gaan schieten (vaak de notabelen in het dorp), als de onderduikers zich niet zouden melden, heeft hij zich aangegeven.

Graven van loopgraven

Het werk in Duitsland bestond uit het graven van loopgraven, waarvan hij denkt dat later de Canadezen er meer aan hadden dan de Duitsers. Paarden werden regelmatig door de bezetter gevorderd; een probaat middel hiertegen was de neus in te smeren met gekookte vla zodat het leek dat het paard de besmettelijke ziekte droes had en dan namen ze die paarden echt niet meer mee. Toen het zuiden van Nederland bevrijd was kregen ze evacués uit de omgeving van Nijmegen daarnaast waren er ook enkele Duitse soldaten in het huis ondergebracht.

In het voorjaar van 1945 werd het steeds gevaarlijker, de buren kwamen bij een bombardement om, hun enige zoon overleefde het. Steverinks boerderij werd geraakt, maar er ontstond geen brand; wel overleefden vier koeien het niet.

Oorlogsfront

In dit prachtige voorjaar kwam het oorlogsfront steeds dichterbij; de Canadezen kwamen vanuit Duitsland de Achterhoek binnen. Het was er levensgevaarlijk, overal werd er geschoten en na het blussen van een brand bij een andere buur moesten ze haastig de kelder in. 25 Maart 1945 werden ze bevrijd van de Duitsers, de omgeving stond vol met voertuigen met de witte ster. De Canadezen hadden van alles bij zich om uit te delen, waaronder wit brood, chocola en sigaretten. Theo herinnert zich nog dat hij zijn accordeon met 12 bassen met een Canadees heeft kunnen ruilen voor één met 24 bassen.

5 Mei 1945 volgde dan eindelijk de bevrijding voor heel Nederland. `Het was een rottijd geweest voor ons allemaal. De mooiste tijd van mijn jonge leven - 15 tot 20 jaar - was verknald door de oorlog,’ schrijft hij in zijn boek. De dienstplicht werd weer ingevoerd en dat begon met alle jongens die in 1925 geboren waren. Vanwege bijziendheid werd hij afgekeurd; hij baalde hiervan en voelde zich, zoals hij het zelf zegt een ‘staatskruk’.

Politionele acties

Later was hij wel blij want zijn lichting werd naar -toen nog- Nederlands-Indië- gestuurd om mee te doen aan de zogenaamde politionele acties. In de jaren 1947 en 1948 ging hij twee winters naar de middelbare landbouwschool in Didam en in de zomer hielp hij mee op de boerderij van zijn ouders; maar met zijn gedachten was hij met de toekomst bezig want zijn broer Jan zou later de boerderij van hun ouders overnemen. Het liefst wilde hij zelf een boerderij starten maar dat was toen heel moeilijk of zelfs onmogelijk. Theo kwam met de polder in aanraking in 1948 toen zijn vader drie pinken ingeschaard had.

De Directie had veel grasland op de pas ontgonnen grond rond Emmeloord en Ens daarom konden boeren van het oude land pinken inscharen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog gingen meerdere jonge boeren emigreren, van overheidswege werd dit zelfs bevorderd. Dat wilde Theo ook wel en hij had zijn zinnen gezet op Canada. Zijn vader had er geen problemen mee, maar zijn moeder wel, ze dacht hem nooit meer terug te zien. De secretaris van emigratie gaf hem daarom het advies om eerst een jaar naar de Noordoostpolder te gaan om in de ontginning te gaan werken.

De residentie van Theo Steverink.
De residentie van Theo Steverink. Foto: Bert Rosink

 

Polder van vroeger | Het verhaal van Theo Steverink
(deel 2)

Een foto uit het boek van Theo Steverink.

Een foto uit het boek van Theo Steverink. Foto: Theo Steverink

Op 8 mei 1950 vertrok Theo Steverink ’s morgens vroeg van huis richting Noordoostpolder; gewapend met een koffertje kleren, fiets, laarzen en een schop. In Silvolde met de bus richting Dieren, Doesburg; daar stapte hij over in de trein naar Zwolle. De bus bracht hem naar Espelerbocht/Emmeloord en vandaar met de fiets naar kamp Espel.

Fijne binnenkomer

Die eerste avond al heeft Nol Meijer hem het bedrijf laten zien waar hij de volgende dag zou gaan werken en dat vond Theo een fijne binnenkomer. Hier begon dus het Noordoostpolder avontuur voor Theo Steverink in het, en nu ook zijn, nieuwe land. Na een keuring die weinig voorstelde ging hij op de fiets over een zandweg naar kamp Espel waar hij kamer 19 toegewezen kreeg en zijn stamnummer werd 67131. Het was best even wennen voor Theo; met zes vreemde mensen op een kamer. Die mensen kwamen uit het hele land; veel boerenjongens die hoopten in de polder een toekomst op te bouwen maar ook lui die werkten aan de ontginning en verder geen verwachtingen hadden.

Graan en koolzaad

De eerste gewassen op de pas ontgonnen grond bestonden uit graan en koolzaad. Om de twee weken ging hij zaterdags op verlof. Het was nog werken tot tien voor twaalf en om één uur met de bus naar Zwolle, verder met de trein en bus. Om ongeveer vijf uur was hij dan thuis. Zondag en maandag was hij dan in de Achterhoek. Maandagavond ging hij dan met de laatste gelegenheid naar Zwolle waar ze werden opgehaald. Als je daar rond elf uur ‘s avonds aankwam was er altijd nog wel wat eten te krijgen in de centrale keuken.

Er waren een kampbeheerder en een kantinebaas; het eten was goed (Heb ik ook wel anders gehoord Bert Rosink), elke avond om zeven uur kon men de gamellen met eten ophalen in de keuken; daarna zelf afwassen en terugbrengen. Er was altijd nog eten voor hen die moesten overwerken. Overwerk kwam regelmatig voor.

Koffie en frisdrank

In de kantine was ’s avonds koffie en frisdrank aanwezig. Er stond een biljart en ’s zondags, als je geen verlof had, kwam je veel in de kantine, er was op de kamer immers niets te doen. In een klein zaaltje werd een kerkdienst gehouden door een pater van buiten de polder. Ze hadden zelfs een koortje van zes man gevormd. Eenmaal in de maand op vrijdagavond was er een gezellige avond; bestaande uit cabaret, toneel of iets dergelijks.

Op woensdagavond werd er in het zaaltje door de katholieken de rozenkrans gebeden. Hij vindt het jammer dat, vooral het katholieke geloof, zo terugloopt. ‘De mensen hebben God niet meer nodig. Het woordje ‘‘ik’’ heerst.’

Voor je toekomst

Vier jaren kampleven, je deed het voor je toekomst. Het doel was een eigen bedrijf, maar de Directie gaf geen enkele garantie dat je ook daadwerkelijk een boerderij zou worden toegewezen. Toch nam hij het risico, de emigratieplannen gingen de koelkast in, maar ze bleven wel een alternatief. De polderwerkers van na de oorlog hadden minder kans op een toewijzing dan de pioniers van tijdens de oorlog. Volgens Canon de Noordoostpolder werden er uiteindelijk van de 1.484 bedrijven 414 (27%) aan de pioniers toegekend en 256 (18%) aan de polderwerkers. Aan nog eens zeven andere groepen werd een boerderij toegekend waaronder de Walcherse boeren 118 (8%) omdat door de inundatie van Walcheren op 3 oktober 1944 door de geallieerden, om de Duitsers te vertragen, deze Zeeuwse boeren op zoek moesten naar een andere boerderij.

Hopperupsklaver

De eerste dagen in de polder begon Theo Steverink bij groot bedrijf aan het Ankerpad in Espel bij de eerdergenoemde landbouwkundig opzichter Nol Meijer. Voor aardappelen, bieten en uien was de grond nog niet geschikt; alles was ingezaaid met koolzaad en graan. In eerste instantie, na het droogvallen van de polder werd riet gezaaid. Riet onttrekt veel vocht aan de grond. Na de oogst van koolzaad en graan werd er hopperupsklaver of luzerne gezaaid. Luzerne onttrekt vanwege zijn lange wortels ook veel vocht uit de bodem en levert stikstof.

Eén van Theo’s eerste taken, op 9 mei 1950, was het verwijderen van onkruid in de zomergerst; waaronder hoefblad, één van de ergste soorten. (De Hoefbladstraat in Emmeloord herinnert nog aan dit onkruid, Bert Rosink.) Rond deze tijd, mei/juni, moest de dijk met 2,4D dichloorfenoxyazijnzuur tegen distels bespoten worden. Het spul werd verwerkt met water uit het IJsselmeer.

Andere tijden

Het waren andere tijden want hij was er ongeveer vier weken mee bezig om zo’n twee km dijk te doen. Er werd gewekt van zeven uur ‘s ochtends tot zes uur ’s avonds. De schafttijden waren om half tien een kwartier, om twaalf uur een halfuur en drie uur weer een kwartier. Het slootmaaien gebeurde nog met de zeis en de koolzaadoogst met de zwadmaaier.

Tot 1955 werd het graan met de zelfbinder gemaaid en moest het nog opgezet worden voordat het aan de klamp (hooischelf) gezet kon worden. Het is een secuur werkje want de klamp mocht niet inregenen. Nadat hij de ploegbaas overtuigd had dat hij dit ook kon mocht hij van landbouwkundig opzichter Jan Wester dit werk gaan doen.

Klampen gedorst

In de winter werden de klampen gedorst met een dorsmachine en pakkenpers aangedreven door een Allis Chalmers rupstrekker. In de herfst van 1950 ging hij met paarden werken; op je cv ging dat als volgt; eerst paardenknecht, dan trekkerchauffeur (Ford), dan combine- en rupstrekkerchauffeur.

Met twee paarden voor een twee meter zaaimachine over 800 meter kavel ging Theo tarwe zaaien. Het grootste probleem was om dit mooi recht te doen. Een verschil met de Achterhoek was het besturen van het paard; in de polder was dat met één lijn, in Gelderland waren ze de dubbele lijn gewend.

Heftige tijd

In zijn boek komen we ook enkele anekdotes tegen en dan gaan we met deze anekdote weer even terug naar de heftige tijd van de Tweede Wereldoorlog. ‘In die dagen heb ik nog een dag in de gevangenis gezeten. Dat was op het politiebureau in Ulft. Dat kwam als volgt: ik ging af en toe een dag naar mijn ouders. Ik kon dan bijna langs sluipwegen (+/- 15 kilometer) thuiskomen. Toen ik op een dag heel vroeg terugfietste, werd ik aangehouden. Het was gelukkig gewone politie en geen NSB. Ik had namelijk een kilo boter in mijn tas, dat eigenlijk bedoeld was voor mijn oom Gert Hendrixen, die schilder was in Gendringen. Boter was op de bon en mocht zonder bon helemaal zo niet vervoerd worden. Ze vertrouwden het niet dus moest ik mee; bretels af, schoenveters uit de schoenen en zo kwam ik met drie andere bandieten in de gevangenis. In de loop van de dag hebben ze het uitgezocht en mocht ik ‘s avonds weer naar mijn onderduikadres. Als het NSB’ers waren geweest had ik het er niet zo goed van afgebracht. De politie heeft zelfs de boter naar mijn oom gebracht.’

Voor Kamp Espel.

Polder van vroeger | Het verhaal van Theo Steverink
(deel 3)

Iedere week biljart Steverink een uurtje.

Iedere week biljart Steverink een uurtje. Foto: Bert Rosink

Als je, zoals Theo Steverink er zelf over zegt, ‘richting de 100 jaar gaat dan is het niet vreemd om eerst maar eens een half jaar vooruit te kijken!’ 1 november was het dan zover; de leeftijd van 99½ werd bereikt.

En mag het lichamelijk inmiddels wat minder gaan, geestelijk is alles nog dik in orde; de anekdotes worden zonder probleem uit de mouw geschud. Hij woont, slechts met geringe hulp, naar volle tevredenheid op zichzelf en rijdt nog auto. Dit laatste echter zeer beperkt; voornamelijk om boodschappen te doen bij de Plus of de Lidl en hij vindt het jammer dat keurslager Pees op de Lange Nering alweer zijn deuren heeft gesloten.

Wekelijkse biljartuurtje

Op 4 december moet hij weer voor de rijbewijskeuring. Maar hij rijdt eigenlijk liefst zo min mogelijk; voor zijn wekelijkse biljartuurtje bij Biljartvereniging Tholen aan de Oud Espelerweg wordt hij gehaald en gebracht door een medebiljarter. Hij denkt er dan ook over om zijn rijbewijs niet meer te laten verlengen en zijn Mitsubishi via zijn zoon te verkopen. ‘Die zit immers in die handel,’ vertelt hij.

Het geheim van oud worden? Het zou kunnen zijn door een recept dat een huisarts hem vele jaren geleden gegeven heeft; een kopje bouillon in plaats van koffie. ‘Als ik alleen ben drink ik eigenlijk nooit koffie,’ zo legt hij uit, maar met ondergetekende op bezoek drinkt hij wel een kopje mee. Het bouillonverhaal met een knipoog afsluitend, gaan we weer verder met zijn boek, ‘Leven en Werken op de Bodem van de Zuiderzee’.

Geglazuurde terracotta drainagebuizen

Zoals zovele polderwerkers heeft Steverink ook meegeholpen met het leggen van de geglazuurde terracotta drainagebuizen. De greppels werden getrokken met een greppelploeg, dwars over de kavel. Met de schep werden ze dan verder op diepte gebracht tot 120 centimeter.

Heel veel drainagebuizen.
Heel veel drainagebuizen. Foto: via Theo Steverink

De buizen waren voorzien van een kraag zodat ze precies in elkaar pasten. Het uitrijden van de buizen heeft Theo het eerste jaar vaak gedaan; hij haalde ze uit depot en reed met paard en wagen langs de greppels om de buizen te verdelen. Naar verluidt zijn er 120 miljoen buizen de poldergrond ingegaan met een totale lengte van 40 duizend kilometer en dat is bijna de omtrek van de aarde.

Sterk staaltje

Inmiddels schrijven we januari/februari 1951. Dat was de tijd dat er superfosfaat meststof gestrooid moest worden. Tegenwoordig in korrelvorm maar in die tijd nog in poedervorm in jute zakken van 50 kilogram. ’s Morgens werd met paard en wagen de meststof uitgereden, elke acht meter een zak. Een ploeg van zes á zeven man, inclusief Theo, werd aan het werk gezet.

Letterlijk een sterk staaltje is het volgende; om zo min mogelijk sporen van de wagen in de tarwe te krijgen reed hij niet aan beide kanten van de sloot, maar bleef met de wagen aan één kant en sprong hij met een zak naar de overkant. Toen hij naar de polder kwam was het uurloon 84 cent. Na een jaar werd dat 94 cent. Later liep dat op naar 110 cent. Aan het eind van de week kreeg je je geld in een loonzakje uitbetaald. Overuren werden iets beter betaald. De ploegbaas hield de uren bij en samen met de landbouwkundig opzichter bepaalden ze of je voor loonsverhoging in aanmerking kwam. Soms was er met akkoordwerk iets meer te verdienen. Het verblijf in het kamp was kosteloos, alleen melk en brood moest je zelf betalen.

In schuine letters

Dat Theo Steverink een sterk rechtvaardigheidsgevoel heeft blijkt wel uit de volgende anekdote; een vriend van Steverink, de eveneens uit Silvolde komende Bertus Sloetjes, zat al enige tijd voor hem in de polder en had allang het uurloon van 110 cent bereikt. Door een ongeluk (met zijn voet in een combine) kwam hij voor langere tijd thuis te zitten om te herstellen. Toen hij terugkwam moest hij toch weer met het laagste uurloon van 84 cent beginnen. Dit vond Theo Steverink zo onrechtvaardig dat hij dit woord in zijn boek ‘Leven en Werken op de Bodem van de Zuiderzee’ in schuine letters heeft opgeschreven.

In de loop van 1950 werd hij trekkerchauffeur; hij kreeg een blauwe Ford die in die tijd veel voor transportwerk werd gebruikt. Zo’n Ford werd, door hem met de hand aan te slingeren, op benzine gestart. Na zo’n 10 minuten, als de motor goed warm was gelopen, kon je overschakelen op petroleum. Niet elke dag was er trekkerswerk, tussendoor was er ook nog handwerk zoals het zaaien van hopperups, een stikstofrijk gewas dat in de herfst ondergeploegd werd.

Weer even paardenknecht

Soms was hij ook weer even paardenknecht. Hij herinnert zicht nog kavel H94 waar hij met twee paarden een malbord trok om bagger uit een tocht over de kavel uit te strooien. De paarden werden gevoerd middels een voerzak om de nek en op kavel H94 stond ook een houten paardenstal, geschikt voor tien paarden. Voor in de schuur stond hooi en stro opgeslagen. Om beurten moesten de paardenknechten ’s nachts bij de paarden slapen, zo ook in de winter van 1951.

Een houten krib met een strozak was de accommodatie. Theo schrijft daarover het volgende: ‘Ik vond dat niet zo’n leuk hotel, dus trok ik mijn kleren meestal niet uit. Dat bed werd niet vaak gelucht. ’s Morgens eerst paarden verzorgen, dan mijn broodje en koude koffie gebruiken. Als het erg koud was maakte ik buiten de keet op een draineerbuis de koffie even warm; met poetskatoen en wat dieselolie en zo had ik toch een vuurtje.’

Uiterst giftig

In het voorjaar van 1952 wilde de Directie geleidelijk aan ook andere cultuurgewassen gaan verbouwen. Bieten kwamen toen in zicht. Bietenzaad werd ontsmet met DDT poeder een uiterst giftig middel dat later verboden werd. Gedurende het mengen kreeg je wat van die troep binnen waar Theo goed beroerd van werd. Het drinken van veel melk hielp de situatie verbeteren zodat hij de volgende dag weer aan de slag kon.

‘Boer zoekt vrouw’, noemt Theo het volgende hoofdstuk in zijn boek. Al verder lezend in zijn memoires merk je al gauw dat hij daar Yvon Jaspers niet voor nodig had. Toch was het zoeken naar een partner niet zo eenvoudig. Je hebt in het kamp om de twee weken maar twee dagen verlof. Daarvoor, tijdens de oorlog en zijn onderduikperiode waren er nu eenmaal ook weinig festiviteiten om kennis te kunnen maken met jonge dames. Bovendien vroeg hij zich af welk meisje iets met een ‘kale polderjongen’ wil beginnen die slechts een weekloontje heeft en verder niets te bieden heeft voor de toekomst. Toch ging hij een poging wagen. Hij had namelijk zijn oog laten vallen op een jonge dame uit Megchelen met wie hij wel serieus kennis zou willen maken; maar daarover volgende maand meer.

Zeer recente anekdote

Dit keer sluit ik af met een zeer recente anekdote, niet met het tv-programma ‘Boer Zoekt Vrouw’, maar met het tv-programma ‘Binnenste Buiten’ en dan speciaal de uitzending van maandag 28 oktober. Daar werd door het tv-team boer Jan Steverink uit Silvolde bezocht. Deze Steverink kwam in beeld vanwege het kweken van oude graanrassen.

Nu zijn wij trouwe kijkers van het programma ‘Binnenste Buiten’ en bij het horen van de naam Steverink en Silvolde dacht ik meteen aan Theo Steverink en zei ‘”Dat moet familie zijn!’. Navraag bij Jan aan de Dinxperloseweg 26B Silvolde leerde dat Theo zijn oom is en navraag bij Theo leerde ons dat zijn neef Jan zijn petekind is. En dat zijn niet de enige Steverinks in Silvolde; het melkveebedrijf van de buren aan de Dinxperloseweg 26A wordt ook bestierd door een Steverink evenals Theo’s ouderlijke boerderij aan de Oude Dinxperloseweg 74. Naast oude graanrassen en vee hebben ze ook kippen voor de opfok. Jan Steverink wist verder nog te vertellen dat er familie van zijn moeders kant in Tollebeek woont.

Polder van vroeger | Het verhaal van Theo Steverink
(deel 4)

Echtpaar Steverink.

Echtpaar Steverink. Foto: Archief Theo Steverink

‘Boer Zoekt Vrouw’. Zo noemt Theo Steverink in zijn boek ‘Leven en Werken op de Bodem van de Zuiderzee’ het hoofdstuk waarin hij openhartig vertelt over hoe hij kennis gemaakt heeft met zijn latere vrouw Enne Bramel (1927-2013).

Eigenlijk zou die titel moeten zijn: ‘Aankomend Boer Zoekt Vrouw’, want zoals Theo vorige maand zelf al aangaf was het voor een ‘polderjongen in het kamp’ met maar eens in de twee weken twee dagen vrij niet eenvoudig om met een meisje in contact te komen.

Langzamerhand tijd

Ervan uitgaande dat Theo Steverink in 1925 geboren is en het inmiddels 1952 was zal hij ongetwijfeld gedacht hebben dat het toch langzamerhand tijd zou worden om eens op zoek te gaan naar een partner. Hij schrijft dan ook in zijn boek: ‘Toch wist ik dat er in Megchelen een jonge dame was waar ik wel eens meer van zou willen weten.’

Goede raad is duur, moet Theo gedacht hebben want wat doe je als je maar twee dagen vrij hebt? Hij besloot haar een brief te schrijven met, zoals we het wellicht nu zouden noemen, zijn cv en dat hij hoopte haar te mogen ontmoeten. Na een fietstocht door de sneeuw van ongeveer vijftien kilometer voor een bezoek aan Megchelen trof hij Enne niet thuis maar kon hij wel al kennis maken met haar ouders, broers en zusters en met dat deel van de familie klikte het meteen. Uiteindelijk kwam het tot een afspraak en al gauw bleek dat ze samen wel verder wilden.

Briefwisseling

Ze hielden contact middels briefwisseling en om een beeld van de polder te krijgen is Enne er een paar dagen op bezoek geweest, waarbij ze kon overnachten in de dienstwoning van Nol Meijer. Om haar toch alle dagen te kunnen zien had Steverink een foto van haar op zijn kast in de kamer staan. Inmiddels had Theo na vier jaar het kampleven wel gezien en had hij Enne ervan overtuigd om samen in de polder verder te gaan.

Bladzijde 100 van het ‘Boerderijenboek Tollebeek’.

Bladzijde 100 van het ‘Boerderijenboek Tollebeek’. Foto: Theo Steverink

Theo laat blijken dat hij veel respect heeft voor alle jonge vrouwen die dit polderavontuur toentertijd aan hebben gedurfd. Dit is ook te lezen op bladzijde 100 van het ‘Boerderijenboek Tollebeek’, over de boerderij aan de Karel Doormanweg 27, waar de kop begint met ‘Vrouwen van toen zijn echte pioniers...’ en waar de tekst verder gaat met ‘Theo Steverink heeft bewondering voor de vrouwen die met hun man de kale Noordoostpolder intrekken, zich met weinig middelen moeten behelpen en alles op het oude land moeten achterlaten’.

Weekloontje

Theo denkt dat vandaag de dag geen jong meisje meer zo’n stap zal willen maken ‘met een polderjongen die haar nog niets te bieden heeft anders dan een weekloontje van 67 gulden.’ Maar Enne durfde het avontuur wel aan, dus moest er een woning aangevraagd worden. Dat ging niet zomaar want ook bij Enne haar ouders thuis werd door de Directie in de kasten gekeken, of het er wel netjes genoeg uitzag om hun dochter in aanmerking te laten komen voor een woning in de polder.

Dat is dus goed afgelopen en konden ze kiezen uit een houten gezinsbarak in Espel bij het kamp of een stenen dienstwoning aan de Westermeerweg. Het stel koos voor Westermeerweg 27C. Een woning betekende ook trouwen en dat gebeurde op 24 augustus 1954 voor de kerk en de dag ervoor voor de wet.

Formaliteit

Volgens goed katholiek gebruik volgt het bruiloft feest na de kerkdienst en is het huwelijk in het gemeentehuis slechts een formaliteit met na die tijd ergens een kopje koffie drinken met ouders en getuigen. En volgens goed Achterhoeks gebruik is een bruiloft niet zomaar een feestje, de dag erna werd het nog eens dunnetjes overgedaan. Van het weekloon van 67 gulden ging nu 7 gulden huur af voor de woning. Ja, ze moesten zuinig leven; geen tv, geen telefoon, geen auto, geen vakantie; als enige ‘luxe’ hadden ze een Sparta bromfiets en tóch waren ze tevreden.

Voor Enne was het zo kort achter de dijk wonen best wennen. Gelukkig hadden ze leuke buren, Jan en Riet van de Veeken. Met Jan heeft Theo samen in kamp Espel gezeten dus dat schepte sowieso een band. Er was een ruime moestuin bij de woning. ‘Daar kon Enne haar hart ophalen,’ lezen we in het boek.

Kippenhok getimmerd

Theo had een kippenhok getimmerd voor een paar kippen, de bakker en melkboer kwamen twee keer per week aan de deur en voor de andere boodschappen moesten ze naar Emmeloord of Urk.

Voor het zondagse kerkbezoek konden ze terecht in kamp Espel en dat allemaal op de Sparta bromfiets waar Enne ook goed mee overweg kon. Spartaanser kon het haast niet zou je nu zeggen. En wat Theo’s arbeid in die tijd in de polder betreft; het werk met paarden beviel hem goed, maar zijn grootste wens was toch om met een rupstrekker te rijden en met een combine graan te dorsen. Steverink heeft het beide mogen beleven. ‘Met een D4 Caterpillar en een acht-scharige rondgaande ploeg, dat vond ik prachtig.’

Stofhappen

De D4 werd op benzine gestart en na vijf minuten kon je overschakelen op dieselolie. De combine was van het merk McCormick. De combine had nog geen cabine, dus dat was behoorlijk stofhappen.

Lang heeft Steverink niet op de trekker of combine mogen rijden, want hij had het geluk dat hij een ploegbazencursus mocht volgen. Daar kon je je niet voor opgeven, je moest voorgedragen worden door, zoals we het nu zouden zeggen, een leidinggevende. Moeilijk vond Theo de cursus niet, het was hoofdzakelijk loonadministratie, het bijhouden van machine- en trekkeruren, werkbesprekingen en omgang met het personeel.

Ploegbaasnummer

De cursus was na drie maanden afgerond en zijn ploegbaasnummer was 797. Als ploegbaas kwam je bij een landbouwkundig opzichter op het bedrijf. Vaak waren er twee ploegbazen op een bedrijf van zo’n 500 ha. ’s Morgens werd het werk besproken met de baas en de ploegbazen moesten verder het werk regelen met het personeel. De ploegbaas had ongeveer 20 mensen in zijn loonboek met verschillend uurloon en soms ook akkoordwerk zoals slootmaaien met de zeis. Het was niet moeilijk, maar wel verantwoord werk omdat alles precies moest worden bijgehouden.

Het aantal trekker- en machine uren werd bijgehouden op de tractiestaat. Het klaarmaken van het loonboek gebeurde door de ploegbaas, meestal in de avonduren. De gegevens gingen dan naar het districtskantoor 6 (DK6) in Emmeloord waar de lonen daarna verder werden afgehandeld.

Loonzakjes

Elke vrijdagmiddag haalde de landbouwkundig opzichter de loonzakjes op die de ploegbazen vervolgens aan hun mensen uitdeelden. Als privilege hadden de ploegbazen een aparte kamer in het kamp; meestal met vier personen. Steverink heeft bij verschillende opzichters gewerkt en daar zat nogal verschil van mentaliteit in. Er waren er die alles zelf wilden regelen en waar je, zoals Theo het zegt, ‘het pispaaltje was.’ Maar er waren er gelukkig ook die je alle verantwoordelijkheid gaven en waar je ook mee mocht denken over hoe één en ander het beste geregeld kon worden.

‘Al met al een spannende tijd,’ schrijft hij in zijn boek, want de meeste landbouwkundig opzichters hoopten namelijk in de toekomst een bedrijf te kunnen pachten. Bij die opzichters werkte Theo het liefst; maar er waren er ook bij die daar geen belang bij hadden en die gedroegen zich als ‘echte ambtenaren, die het vaak altijd beter wisten’.

Landbouwkundig opzichter

Gelaten liet Steverink het dan over zich heenkomen, want ook hij wilde in de toekomst graag zelf boer worden en je was toch van de opzichters afhankelijk want bij een sollicitatie werd bij deze lieden zeer zeker naar referenties gevraagd. ‘Ze konden je maken of breken.’ Ook was er de mogelijkheid om zelf landbouwkundig opzichter te worden, maar óók daarvoor moest je worden voorgedragen.

Polder van vroeger | Het verhaal van Theo Steverink
(deel 5)

De kantine van Kamp Espel.

De kantine van Kamp Espel. Foto: J.F. van Os

Niet alleen voor de kersverse bruid Enne is het leven achter de dijk aan de Westermeerweg wennen, ook voor Theo Steverink zelf, die na 4,5 jaar het kampleven in Espel vaarwel zegt en verruilt voor een stenen woning.

Fijne buren

Gelukkig hebben de Steverinks fijne buren die net twee weken eerder getrouwd zijn en na alle feestelijkheden rond de bruiloft (1954) van Enne en Theo, begint het normale leven weer. Er is dat jaar veel regen gevallen dus worden er lange dagen gemaakt om de graanoogst en daarna de bietenoogst, verantwoord binnen te halen.

Soms krijgt Theo een andere baas omdat de vorige het geluk had een bedrijf in pacht te krijgen. Je moest erop solliciteren en er waren duidelijk meer sollicitanten dan dat er boerderijen beschikbaar kwamen. Daar komt nog bij dat de pioniers van voor 1945 eerder het recht hebben om een bedrijf te pachten dan de polderwerkers van na 1945. Een ‘recht’ waaraan de Directie zich bij de polderwerkers van na 1945 de handen niet meer wil branden; of zoals Steverink het in zijn boek beschrijft: ‘De oud-pioniers hadden bepaalde rechten.’

Strenge selectie

Door de grote belangstelling kon de Directie een strenge selectie toepassen. De spoeling wordt nog dunner als je bedenkt dat liefhebbers van het oude land ook kansen krijgen. Een bekend voorbeeld zijn de Walcherse boeren, die na de inundatie van Walcheren voorrang krijgen.

Steverink komt nog met een voorbeeld uit zijn eigen omgeving; ‘Zo is het ook in Wageningen. Door uitbreiding van de landbouwhogeschool was er zoveel landbouwgrond nodig dat er meerdere boeren uit de omgeving weg moeten. Deze mensen krijgen ook de kans om naar de polder te komen. Sommige boeren gingen toch liever in de Achterhoek verder met een bedrijf. Zo kon het gebeuren dat er vier Silvolde boeren, die belangstelling voor de NOP hadden, hun bedrijf beschikbaar stelden voor Wageningse collega’s.’

Gezellige avond

Deze boeren zijn in 1953 en 1954 naar de polder gekomen. Het zijn Jan Veendrick (Creilerpad Creil), Theodoor Ebbers (Creilerpad Creil), Jan Meijer (IJzerpad Rutten) en Frans Hillebrand (Ankerpad Espel). ‘Ik lag in die tijd nog in kamp Espel. Toch vond ik het leuk, als ze een gezellige avond hadden, ze mij daar ook bij uitnodigden.’

De grootte van het land bij de uit te geven boerderijen varieerde; op enkele uitzonderingen na was dat 12, 24, 36 of 48 ha. Het streven van Enne en Theo was om zo mogelijk ook een boerderij te pachten. ‘Wij moesten geduld hebben en wie weet horen we er nooit bij.’

Ondertussen doet Theo er van alles aan om zijn kennis te vergroten. Hij noemt vier opleidingen in zijn boe: cursus polderkennis, selectie pootaardappelen, plantenziektencursus en de tweejarige cursus boerenleergang. Alle waren het avondcursussen zodat Enne menig uurtje alleen achter de dijk heeft moeten doorbrengen. ‘Dank daarvoor Enne.’

Wereldreis

Een bezoek aan de Achterhoek was een wereldreis en omgekeerd uiteraard ook, dus erg vaak zien ze hun families niet. Weekenden worden dan doorgebracht met kennissen uit de polder. Verschillende keren geeft Theo in zijn boek aan hoe hij denkt over de hedendaagse moraal ten opzichte van vroeger; tja, de normen en waarden zijn nu eenmaal in bijna een eeuw tijd sterk veranderd en daar heeft hij moeite mee.

Voorjaar van 1955 komt het grote nieuws dat ze in de herfst hun eerste kindje mogen verwachten. Spannende tijden dus voor het stel, want ondanks het feit dat boeren van het oude land steeds meer voorrang krijgen met het toewijzen van een boerderij gaan ze het toch weer proberen.

Prospectus

Hoe ging dat in z’n werk? Na je te hebben aangemeld krijg je een prospectus waar alle te pachten bedrijven in vermeld staan. Daarbij zit een lijst waarop je 30 bedrijven in kunt vullen waarvoor je interesse hebt. Dit geeft de Directie meer mogelijkheden dan wanneer je er maar één op zou zetten. Verder vermeld je je levensloop met drie referentie adressen. Qua financiën moest je middels ouders of bank garant staan voor 400 gulden per hectare.

De levensbeschrijving van Theo Steverink, behorende bij het aanvraagformulier voor het pachten van een boerderij in de Noordoostpolder.
De levensbeschrijving van Theo Steverink, behorende bij het aanvraagformulier voor het pachten van een boerderij in de Noordoostpolder. Foto: via Theo Steverink

Naast de drie opgegeven referentie adressen gaat de Directie op eigen houtje nog eens bij drie andere adressen informeren. Als je de sollicitatie opgestuurd hebt is het afwachten of erop gereageerd wordt. In 1956 en 1957 hebben ze geen geluk. ‘Helaas komt u dit jaar niet in aanmerking voor een bedrijf.’

Onzekere jaren

Je komt niets te weten; of je wel of niet geschikt bent. Zal het ooit lukken om boer te worden?! Het zijn voor het stel, voor wat een boerderij betreft, onzekere jaren. Inmiddels is op 27 oktober 1955 baby Jan geboren en dat geeft vreugde in huize Steverink; voor de doop komt pastoor Morselt vanuit Emmeloord bij hen thuis. 1956 beschrijft Steverink ook als jaar dat de ontginning in de NOP zo goed als afgerond is en het een compleet boerenbedrijf is geworden.

Alle soorten gewassen worden er inmiddels verbouwd. Terwijl Jan, en hoe kan het ook anders op het boerenland, groeit als kool, blijkt Enne in 1957 weer in verwachting te zijn en ze halverwege dat jaar hun tweede kindje kunnen verwachten. Inmiddels is de Westermeerweg aan de beurt om er boerderijen te bouwen en aan pachters uit te geven.

Arbeiderswoningen

De arbeiderswoningen zijn bestemd voor personeel dat bij de boerderijen gaat werken; dus de familie Steverink, maar ook de buren moeten verhuizen. Ondertussen staat Oostelijk Flevoland op het punt droog te vallen en kan het ‘pionieren’ opnieuw beginnen. Ondertussen heeft de tweede sollicitatie voor een boerderij ook niets opgeleverd. Rond de jaarwisseling 56/57 krijgen ze bericht dat ze een woning aan de Ramsweg 3c in Ens krijgen toegewezen en op 28 maart 1957 volgt de verhuizing. Aangezien de Ketelbrug pas in 1970 opgeleverd wordt moet het personeel via Kampen naar Roggebot; de toegang tot de nieuwe polder.

Omdat het in die tijd crisis is wordt niet direct al het materieel ingezet, veel werk wordt weer met de hand verricht; ‘bestedingsbeperking’ wordt dat genoemd. ‘Het is dat eerste jaar echt pionieren in zo’n nieuwe polder,’ omschrijft Theo Steverink de situatie. Het is ook een soort werkverschaffing aangezien de Roggebot veelal uit zand bestaat waaien de gegraven greppel snel weer dicht. Om dit nog enigszins te voorkomen werd stro in de grond gedrukt.

Z’n gangetje

Tegenwoordig bestaat het gebied uit bos, het Roggebotbos. Intussen gaat in Ens het leven z’n gangetjes; ze hebben een volkstuin dus ‘voelen ze zich een beetje boer,’ er is een hok met kuikentjes, Theo zingt in het kerkkoor en als de werknemer van buurman Ruyter met verlof is helpt Theo de buurman, die veefokker was mee met het melken van de koeien. Op 15 juni 1957 volgt dan het grote nieuws dat baby Dorien geboren is. Het meisje wordt gedoopt door pastoor Gilsing in de RK Kerk in Ens.

In die dagen komt er ook weer gelegenheid om te solliciteren voor de uitgifte van nieuwe bedrijven in de NOP. Nu voor de derde keer; zal het nu dan, drie keer is scheepsrecht worden? Op een goede dag komt er iemand aan de deur; het regent dus de ambtenaar denkt Theo Steverink wel thuis aan te treffen. Dat is niet het geval dus hopen ze dat hij in de avond nog terug zal komen. En ja hoor, rond 19.00 uur staat meneer Vries voor de deur.

Oordeel

In een onderhoud van ongeveer een uur stelt Vries zijn vragen; veel op het gebied van landbouw, maar ook over maatschappelijke onderwerpen en welke landbouworganisaties en besturen er zijn’. Vries vraagt daarna nog wat Theo van zijn eigen test vindt, maar omdat je erg afhankelijk bent van die mensen laat hij dit oordeel maar aan meneer Vries over die nog op weg moet naar kamp Nagele voor een gesprek met Ad Tabak, ‘ook een kameraad van mij.’ Zal het ditmaal wel lukken?

Het verhaal van Theo Steverink (deel 6)

In Kamp Espel leerde Theo Steverink houtbewerken.

In Kamp Espel leerde Theo Steverink houtbewerken. Foto: Bert Rosink

Het waren hele spannende tijden aan de Ramsweg 3c te Ens, want voor de derde keer stuurde Theo Steverink een sollicitatie naar de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken), Postbus 56 Zwolle. Opnieuw om in aanmerking te komen voor het pachten van een boerderij in de Noordoostpolder. Toewijzing was absoluut geen zekerheid want de vraag was groter dan het aanbod.

Het was erop of eronder voor Theo en echtgenote Enne, want het waren de laatste honderd bedrijven die in de Noordoostpolder zouden worden uitgegeven, waarvan nu de meeste in Tollebeek en omgeving lagen. Zoals eerder vermeld kon je dertig bedrijven op het sollicitatieformulier invullen. Steverinks voorkeur ging eigenlijk uit naar een akkerbouwbedrijf, maar er werd door de Directie ook gekeken naar je achtergrond; daar waar Theo’s ouders een gemengd bedrijf runden met koeien, varkens en akkerbouw, in Silvolde in de Achterhoek.

Enkele gemengde bedrijven

Strategisch vulde Theo Steverink eerst enkele gemengde bedrijven op de lijst in en verder naar beneden pas akkerbouwbedrijven. Alle bedrijven in de grootte van 24 ha. Dit alles, vergezeld met wat verder gevraagd werd, stuurde hij naar de Directie in Zwolle en wederom in spanning afwachten maar. ‘Als je geluk had, werd je opgeroepen om bij de ‘‘grote man’’ te verschijnen, die uiteindelijk over jouw lot zou beschikken,’ beschrijft Theo Steverink het in zijn boek ‘Leven en Werken op de bodem van de Zuiderzee’.

Die grote meneer was Bram Lindenberg. Verder lezend in het boek proef je steeds meer de spanning; ‘Zal het ditmaal lukken? Hoe moest je je opstellen om het de hoge heren in Zwolle te behagen.’

Ronduit schokkend

Ronduit schokkend was het dat ze zelfs bij je (schoon)ouders in de kleerkasten kwamen kijken ‘of het er netjes genoeg uitzag’; dat kun je je anno 2025 toch niet meer voorstellen. Dan eindelijk na al die spanning volgt er goed nieuws; in oktober 1957 kreeg Steverink een oproep voor een sollicitatiegesprek.

Uitnodiging voor het sollicitatiegesprek.
Uitnodiging voor het sollicitatiegesprek. Foto: Theo Steverink

Hem werd gevraagd om op 7 oktober 1957 om 9.30 uur in de ochtend (waarbij je verzocht werd op tijd aanwezig te zijn) naar Zwolle te komen voor een gesprek met de heer Lindenberg. Maar hoe bereid je je hierop voor? Belangrijk is om parate kennis in huis te hebben, maar gezien de diverse cursussen die hij gevold heeft en zijn honger naar kennis zat dat wel goed.

Cursus houtbewerken

Naast al deze vakkennis wist Theo zich eerder ook te ontspannen met een cursus houtbewerken die hij gevolgd heeft ten tijde dat hij in kamp Espel verbleef en het resultaat mag er zijn. Vol trots laat hij een prachtig bewerkt kistje zien; ‘made by Theo Steverink’. Maar hoe kom je verder te weten wat ze je daar in Zwolle mogelijk zullen vragen? Hij had de gewoonte om dat bij mensen, die eerder voor een sollicitatiegesprek in Zwolle zijn geweest, te vragen. Als je al die tijd in de ontginning hebt gewerkt kwam vaak de vraag: ‘Waarom ben je niet een jaar bij een bestaand bedrijf in praktijk gegaan, om zo een bedrijf beter te leren kennen?’ Een logische vraag want je bent met sommige landbouwkundige zaken niet allemaal meer op de hoogte als je al die tijd in de ontginning hebt gewerkt.

Uit de tent lokken

Daarnaast was het zo dat in de Noordoostpolder alle gewassen geteeld werden die ook op een normale boerderij verbouwd werden. ‘Maar het was van Bram Lindenberg ook de gewoonte om je uit de tent te lokken. Je moest ook in de verdediging durven gaan en je standpunt kenbaar maken.’

Naast Steverinks sollicitatie voor een boerderij was hij ook getest voor de functie van landbouwkundig opzichter in de nieuwe polder (Oostelijk Flevoland drooggevallen 1957). ‘Dus toen Bram Lindenberg met de vraag kwam, waarom ik niet een poos bij een bestaand bedrijf in de polder gewerkt had, was mijn antwoord dat ik wel kans zag een bedrijf te runnen, omdat ik bij de dienst ook alle voorkomende gewassen had zien verbouwen en dat ik bij kennissen, die reeds een bedrijf hadden, ook wel eens mijn licht ging opsteken.’

Compliment

Verder was het voor Theo gelukkig geen probleem om organisatorische en maatschappelijke vragen te beantwoorden. Steverink kreeg zelfs nog een compliment van Lindenberg dat hij tijdens zijn kampleven en na zijn trouwen niet stil heeft gezeten maar juist zijn kennis heeft vergroot met allerhande cursussen en dat gaf voldoening. Na ongeveer een uur vragen beantwoorden ging Theo Steverink toch wel met een goed gevoel huiswaarts. Het bleef echter toch héél spannend want het was nog steeds niet zeker of hij wel of niet een boerderij toegewezen zou krijgen; er waren immers ongeveer 4000 sollicitanten en slechts 100 bedrijven beschikbaar en daar kwam nog bij dat er ook mensen van het oude land kwamen die vaak voorrang kregen; mensen die nog geen dag in de polder gewerkt hadden.

Afspiegeling

Maar er was meer; de polderbevolking moest een afspiegeling worden van het oude land; een derde hervormd, een derde katholiek en een derde niet-kerkelijk. In 1953, vanwege de watersnoodramp is daarvan afgeweken. Wat de sollicitatie betreft was de kous nog niet af. Je moest drie referentieadressen opgeven. Daarnaast ging de dienst ook nog op eigen onderzoek uit.

Ondertussen ging het leven verder; Theo volgde rijlessen in Kampen en slaagde na zes lessen (á ƒ 6,- per les) maar geld voor een auto was er nog niet. Enne had het druk met de kids, huishouden en de volkstuin. Met de buren hadden ze het wederom getroffen; Harry en Mien Schepers en Anton en Trien Ruyter en melk werd iedere ochtend gehaald bij buurman Fruite.

Moeilijk jaar

Het ontgingingswerk ging ook gewoon door maar het was een moeilijk jaar, door de vele regen kwamen de rupstrekkers nogal eens vast te zitten. In tussentijd steeg de spanning steeds meer. Je had pas zekerheid op een boerderij als de bewuste gele envelop op de deurmat viel. Meestal werd dat rond de jaarwisseling bekend gemaakt. Op 3 januari 1958 ontvingen ze de gele envelop die met grote blijdschap ontvangen werd, je leven gaat een totaal andere invulling krijgen!

Buurman Anton Ruyter kreeg ook een gunstig bericht! Maar die dag werden er ook velen teleurgesteld; ‘goede vrienden die het net zo goed toekwam als ons’. Dus de afgewezenen maar weer wachten op de volgende mogelijkheid om te solliciteren of erger nog, goede mensen die nooit in aanmerking zijn gekomen. Een goede vriend van de Steverinks, Bertus Sloetjes, ook afkomstig uit Silvolde, is nooit in aanmerking gekomen en is altijd bij de Rijksdienst blijven werken.

Kavel E18

Theo kreeg kavel E18 toegewezen, aan de Karel Doormanweg. Een akkerbouwbedrijf van bijna 24 ha en het bijbehorende erf was 1.08 ha. De schokbeton schuur was klaar, de woning waren ze aan het afwerken. Het erf was nog rommelig, de windsingel moest nog worden ingeplant en de tuin moest de pachter zelf aanleggen. Het rijpad van de weg naar de woning was nog niet klaar. Rond 1 maart 1958 zou alles gereed zijn. Wat de kavel betreft; 6 ha tarwe was reeds in de herfst 1957 ingezaaid. De pacht van het land ging in op 1 november 1957 en die van de woning op 1 mei 1958; op zijn verjaardag.

Theo Steverink; ‘Als ik terugdenk hoe gelukkig wij ons voelden, dat we eindelijk bereikt hadden dat we graag wilden, een eigen bedrijf!’ Acht jaar heeft Steverink voor de Rijksdienst gewerkt, inclusief vier en een half jaar kampleven. Het echte leven kon beginnen; plannen maken, wat er aangeschaft moest worden, wanneer te verhuizen. Een paar maanden zou Theo nog in dienst blijven voor hij ontslag zou nemen en dat gebeurde op 28 februari 1958.

Voor de Steverinks veranderende alles na die ene brief (deel 7)

Boerderij E 18 aan de Karel Doormanweg 27.

Het verhaal van de Steverinks eindigde vorige maand met het heugelijke feit dat ze na drie keer solliciteren uiteindelijk toch in aanmerking kwamen voor het pachten van een boerderij, E 18 aan de Karel Doormanweg. Ze konden hun geluk niet op, maar Theo had er toch een dubbel gevoel bij omdat velen de kans op pachten niet kregen.

Er waren lang niet voldoende boerderijen om iedere sollicitant er één toe te wijzen. Dat zat Theo Steverink duidelijk dwars. Dat blijkt ook wel uit zijn boek én uit de gesprekken die ik met hem had; naast het ‘boer zijn’ was zijn sociale betrokkenheid groot. In een later artikel kom ik daar zeker op terug.

Ontslagbewijs

Een paar maanden bleef Steverink nog in dienst van de Directie, totdat hij op 28 februari 1958 zijn ontslagbewijs - op eigen verzoek - in ontvangst mocht nemen. Vanaf dat moment veranderde alles voor Theo en Enne. De overgang van loondienst naar zelfstandig ondernemer bracht met zich mee dat het ‘zakenleven’ zich meldde. Er moest immers de nodige inventaris voor de boerderij gekocht worden, maar ook banken en landbouworganisatie lieten van zich horen.

De brief die alles veranderde.
De brief die alles veranderde. Foto: Theo Steverink

Steverink schrijft in zijn boek: ‘Van Miedema kocht ik twee landbouwwagens, een trekker kocht ik van de Directie; een tweedehands rode Ford voor 300 gulden. De landbouwwagens kostten 1600 gulden per stuk. Geld lenen van bank of familie was in ons geval niet nodig. Door zelf te sparen waren er genoeg contanten. Van mijn vader kregen we een paard (Hemma) en twee pinken. Enne kreeg van haar vader een mooie MRIJ koe (Maas-Rijn-IJsselvee). In de Achterhoek was het de gewoonte, dat als een boerenstel ging trouwen, de bruid een koe kreeg.’

Boerenknecht

In die jaren hadden de akkerbouwers nog paarden voor het zaaiwerk, het eggen en schoffelen. Bij een boerderij hoorde een dienstwoning (arbeiderswoning); de 27 gulden huur per maand betaalde Theo zelf, maar of alle boeren dat deden?

Na een advertentie in een landbouwblad meldde zich Martin Stoet uit de Beemster als boerenknecht en kon met zijn kersverse bruid de dienstwoning betrekken. Theo’s boerderij werd tegelijk met andere boerderijen aan de Karel Doormanweg uitgegeven aan pachters die uit alle windstreken kwamen en elkaar niet kenden.

Eerste generatie poldervrouwen

De Directie organiseerde daarom in het begin meerdere bijeenkomsten om met elkaar kennis te maken. De eerste generatie poldervrouwen werkte veelal mee in het bedrijf, later werkten veel vrouwen buitenshuis.

Op 21 maart 1958 vindt de verhuizing van de Ramsweg naar de Karel Doormanweg plaats, dus is het heen en weer rijden op de brommer verleden tijd. De twee landbouwwagens werden volgeladen met de huisraad en ook deze episode in hun leven werd hiermee afgesloten.

Derde kind

Inmiddels was Enne in verwachting van hun derde kind. Rond de boerderij was nog van alles te doen, zoals onder andere de bestrating. Verder begon Steverink meteen zijn cursus aardappelselectie in praktijk te brengen. Hij begon met pootaardappelen te kweken voor andere telers en de export. Tot ongeveer 1970 werd er nog geen vuilnis opgehaald, achter op het erf werd er daarom een gat gegraven om het weinige afval dat er was in te kiepen. ‘Heel anders dan tegenwoordig, waar alles, nodig of niet, in plastic wordt verpakt,’ aldus Theo.

Intussen bleek de zomer van 1958 behoorlijk nat te zijn, iets waar de gewassen last van kregen. Je leert zo ook de kleine gebreken op de akker kennen en met een trekker en sleepbord heeft hij de grond geëgaliseerd. De aardappels werden gesorteerd, de bieten werden per schip afgevoerd en de wintertarwe werd door Theo in een klamp gezet. Werk dat hij in het verleden ook voor de directie heeft gedaan en dat zijn vader hem in Silvolde al had geleerd.

Op gang komen

Als laatste dorp in de polder, waarmee in 1956 met de bouw begonnen was, moest in Tollebeek alles nog op gang komen. Een school was er al, maar een kerk nog niet. Diensten werden gehouden in de barakken van het kamp. Enne werd lid van het Katholieke Vrouwen Gilde en Theo werd lid van het koor en de ABTB (Aartsdiocesane Boeren en Tuindersbond). In Tollebeek werd verder een vereniging voor dorpsbelang en een feestcommissie opgericht.

Op 16 oktober 1958 werd hun derde kind geboren, onder toeziend oog van dokter Smit uit Nagele. Bij de boerderij werd de paardenstal wat verbouwd, zodat er vier koeien in konden staan. Deze werden gekocht op de veemarkt in Zwolle. De koeien werden, nadat ze voldoende gegroeid waren, aan de slager verkocht. Vaak aan een slager op Urk. Dat hebben ze zo’n zeven jaar gedaan. Toen gingen de koeien en ook het paard weg.

Zoveel mogelijk zelf gedaan

In 1959 werd de schuur te klein en werd een zijmuur zes meter naar buiten gezet. Zoveel mogelijk werd zelf gedaan met behulp van knecht Martin die een echte klusser bleek te zijn. Op het erf werd een weitje gemaakt voor een paar geiten waar de kinderen dol op waren en er kwam een kippenhok voor tien kippen.

Voor echte vakanties was er geen tijd; een keer naar Duitsland voor een paar dagen Kevelaar, en verder een paar keer per jaar naar de ouders in Silvolde en Megchelen. Het was toen ook allemaal minder gejaagd; meer mensen op het bedrijf, veel handwerk, meer gemoedelijkheid en de woorden stress of burn-out waren woorden die in Theo’s vocabulaire absoluut niet voorkwamen.

Luxe van een auto

In 1959 kon de bromfiets voorgoed de schuur toen de familie zich de luxe van een auto kon veroorloven. Het werd een Daf die voor 5900 gulden werd aangeschaft. In totaal werd er vijf keer een nieuwe Daf gekocht totdat ze naar een Mercedes 220 overstapten; dat was wel even wat anders.

Theo gaf zijn boek ‘Leven en Werken op de Bodem van de Zuiderzee’ in 2010 uit. Hij was toen 84 jaar en vroeg zich af hoelang hij nog auto mag rijden. ‘Ik besef heel goed dat het ook zo een keer afgelopen is met mijn autorijden,’ schrijft hij.

Inmiddels weten we dat hij onlangs pas, op z’n 99e jaar, zijn rijbewijs niet meer heeft laten verlengen. Dat was geheel zijn eigen keuze. Eerlijk gezegd mist hij zijn Mitsubishi wel.

Spierziekte

Ook Enne reed vroeger overal naar toe, tot ze in 1991 door spierziekte moest stoppen. Na zijn betoog over zijn autoverleden, waarbij nog vermeld kan worden, dat Steverink rond zijn 70e kleiner ging rijden, gaat zijn boek weer verder over het boerenbedrijf. 1959 was voor de boeren een heel goed jaar; alles nog zonder beregening, want dat kwam pas na de jaren zeventig. Er was is die jaren ook weinig last van overproductie. ‘Wel was er wat pootaardappelen betrof, een regeling genaamd STOPA, dat betekent Stichting Overname Pootaardappelen. Iedere teler betaalde een bedrag aan dat fonds en als er te veel pootaardappelen waren werden die uit de markt genomen. Ze werden dan van een kleurtje voorzien, zodat ze niet voor menselijke consumptie gebruikt konden worden. Het werd veevoer.’

Vrije markt

Voor de consumptieaardappelen was er een vrije markt. Er waren handelaren die kwamen kopen, daarnaast was er een coöperatie die handelde in poot- en consumptieaardappelen. Theo schrijft dat hij van dit laatste geen voorstander was omdat je dan een gemiddelde prijs kreeg. Het kostte hem geen moeite om boven die gemiddelde prijs uit te komen. Bovendien wilde hij baas blijven over zijn eigen producten. Hij maakt er de kanttekening bij dat in de loop der jaren er veel vrije handelaren gestopt zijn.

Veel jonge boeren zijn coöperatief gaan verkopen. Na de aardappelen gaat zijn verhaal verder met de suikerbieten. Hij vertelt dat ook dit gewas goed voor hem is geweest. Daarover volgende maand meer.

Wellicht leuk om eens op Wikipedia te kijken hoeveel suikerfabrieken er in ons land zijn geweest.

Polder van Vroeger | Het verhaal van Theo Steverink
(deel 8)

In korte broek kijken de broertjes Hans en Leo Engels in restanten sneeuw bij buurvrouw Steverink naar binnen.

In korte broek kijken de broertjes Hans en Leo Engels in restanten sneeuw bij buurvrouw Steverink naar binnen. Foto: Theo Steverink

Het leuke van een verhaallijn zoals deze van Theo Steverink, is dat het bij sommige lezers herinneringen oproept. Dan gaan we weer even terug naar de tijd (1954) dat Theo en Enne Steverink nog in hun arbeiderswoning aan de Westermeerweg 27 C wonen, de tijd voordat ze een boerderij in pacht krijgen.

Die herinnering komt van Liesbeth Engels die mij het bericht stuurt dat ook zij aan de Westermeerweg 27 hebben gewoond en wel op nummer 27 B. Naast de eerdergenoemde Jan en Riet van de Veeken die Theo Steverink in zijn boek beschrijft, blijkt nu ook de familie Engels buur geweest te zijn.

Naar binnen kijken

Theo en Mien Engels met de kinderen Hans, Leo en Liesbeth. Op de hoofdfoto bij dit artikel zijn de broertjes Hans en Leo te zien die in korte broek in de restanten sneeuw bij buurvrouw Steverink naar binnen kijken.

Dan weer door naar de tegenwoordige tijd; dat wil zeggen de jaren zestig/zeventig van de vorige eeuw. Nadat Steverink in het vorige artikel beschrijft dat hij liever zijn (poot)aardappelen zelf verkoopt in plaats van dat coöperatief te doen, vervolgt zijn boek met een verhaal over suikerbieten. ‘Er zijn in de jaren zestig/zeventig nog meerdere suikerfabrieken en er is in die tijd een vrije markt voor suiker. De prijs voor suikerbieten schommelt een beetje jaar voor jaar. Gemiddeld is de teelt voor bieten voor ons een goed gewas geweest, met elk jaar een positieve uitkomst.’

Ruw zaad

Steverink vertelt verder over de ‘evolutie’ van de suikerbiet. In 1958/1959 gebruikt hij ruw zaad. De gezaaide bieten staan dan dicht op elkaar. Onkruid wordt met de hand bestreden met de korte hak (schrepel), een pijnlijk karwei voor de rug en je bent er dagen mee bezig. Bestrijdingsmiddelen zijn er nog weinig en het resultaat is matig. De bieten worden meerdere keren geschoffeld; eerst met het paard, later met de trekker.

In de jaren zeventig komt er gekalibreerd zaad; de bieten staan nu ieder apart. En weer later, in de jaren tachtig komt het pillenzaad op de markt. Ieder bietenzaadje zit nu in een omhulsel en met een zes meter brede bietenzaaimachine wordt het zaad meteen op de juiste afstand gelegd. Inmiddels, anno 2000, zijn de bestrijdingsmiddelen zo geperfectioneerd dat er geen hak meer aan te pas komt. ‘Driemaal spuiten na opkomst met een tussentijd van ongeveer 18 dagen en éénmaal schoffelen. Zodoende zijn bieten een extensief gewas geworden.’

Prijsquotum

Om de prijs op een redelijk niveau te houden is er rond 1983 een prijsquotum ingesteld. Van de vele suikerfabrieken die Nederland ooit telt zijn er in 2010 nog maar twee over. Stamslabonen en doperwten worden er ook rond de boerderij verbouwd. Dit op contract voor de conservenfabriek HAK. Verder is men verplicht de sloot te onderhouden; tweemaal per jaar moet de slootkant gemaaid worden en de bodem schoon worden gemaakt. Voor de mechanisatie was dit met de zeis zwaar werk. Domeinen kwam het werk controleren. De mechanisering maakt het werk gemakkelijker.

In 1958 koopt Steverink samen met buurman Backs een aardappelrooier, merk Romas. De aardappelen vallen dan in scherpe sisalzakken waar zo’n 55 kg in gaat. Zwaar werk dus. Dat wordt beter met de Grimme aardappelrooier; echter nog steeds met zakken, maar nu wel met een platform om de zakken mee te nemen. De zakken kunnen daarna op een wagen worden gezet. Daarna volgt de 2-rijige aardappelrooier met zijtransporteur. De aardappels gaan nu gelijk de naastlopende kieper in.

Ook uien rooien

Al gauw zijn er hiervan verschillende merken, maar Backs en Steverink kiezen voor een Amac, een machine die ook uien kan rooien en oprapen. Zeven jaar hebben beiden dit vol gehouden totdat de ambitieuze Theo Steverink aardappelland bij gaat huren, zowel in als buiten de polder. Daarna heeft hij het werk uitbesteed aan een loonwerker. Zo kent niet alleen het oogsten, maar ook het zaaien zijn geschiedenis. Met het paard worden eerder geultjes getrokken om te poten, daarna wordt er gebruik gemaakt van de drie-rijige halfautomatische pootmachine; daar zaten drie mensen achterop om de aardappels in bakjes te leggen. Jaren later hebben ze de volautomatische vier-rijige pootmachine van het merk Gruse gekocht.

Het sproeien tegen infectieziekten laat Theo door een loonwerker doen. Later komt daar een sproeivliegtuig voor in de plaats; toen door milieumaatregelen dit wordt afgeschaft gebeurt het met trekker en sproeimachine. Aardappelen vergen veel tijd; denk aan het selectiewerk, wandelen over de akker om zieke planten op te sporen die ook weer niet op het veld mogen blijven liggen.

Keurmeester

Dan is er nog de keurmeester die onverwachts langs kan komen. Bij te veel zieke planten kan hij de aardappels in klasse verlagen, of zelfs een heel perceel afkeuren. Vele kilometers worden tussen de planten doorgelopen totdat na 1990 de selectiewagen in beeld komt. Met twee personen zit je op zo’n wagen.

Zoals Steverink het in zijn boek beschrijft kunnen er vele ziektes voorkomen. Ondanks de strenge keurmeesters en het verdere ongemak is pootgoed telen ‘altijd mijn hobby geweest.’

Evolutie

Het zal duidelijk zijn dat ook de sorteermachine zijn evolutie kent; in 1959 hebben ze een eenvoudige sorteermachine van de firma Schouten. Daarmee moeten alle aardappelen nog opgeschept worden. Van dezelfde firma wordt later een groter exemplaar aangeschaft, deze machine heeft een grotere zeefcapaciteit. Om de aardappels op te scheppen is er een opschepmachine. Wim, de zoon van Theo en Enne, heeft een uitstekend gevoel voor techniek zodat hij zelf in 1990 een bunkersorteermachine heeft gebouwd. De verschillende maten aardappelen vallen nu in aparte bunkers.

Op de boerderij gaat het leven ook door. Enne heeft de zorg over hun drie kinderen, het huishouden en de boodschappen. En niet alleen op het land gaat de modernisatie in stug tempo verder, ook op de boerderij toen in 1959 een Miele wasmachine wordt aangeschaft. Niet alleen Theo heeft een hobby; ook Enne die graag kleertjes maakt voor de kinderen.

Thuis gedoopt

Gezinsuitbreiding komt er ook weer aan; op 6 februari 1961 wordt zoon Wim geboren. Omdat in 1961 de kerkdienst in Tollebeek nog in de barak gehouden wordt, wordt ook Wim weer thuis gedoopt. Het is de tijd van de zogenaamde babyboom. Ook Tollebeek ontkomt daar niet aan; de vele jonge gezinnen zijn daar debet aan. Zoals in alle nieuwe dorpen het geval is moet ook hier alles worden opgebouwd. De bouw van woonkernen begint in 1943 al in Emmeloord en eindigt in 1956 als laatste in Tollebeek.

Kerken zijn er dan nog niet, maar lagere scholen wel. In 1961 hebben ze daar de openbare-, christelijke-, en rooms katholieke school; eigenlijk zoals in ieder polderdorp.

Planning van het dorp

Bijgaand kaartje uit 1955 laat de planning van het dorp zien. De plaats voor de toekomstige kerken, sportvelden, café-restaurant en het winkelcentrum zijn al aangegeven. Saillant detail: café- restaurant de Goede Aanloop op de Sint Hubertusplaats, is nog maar één van de weinige café- restaurants in de dorpen die nog uitgebaat worden.

De planning voor Tollebeek in 1955. De plaats voor de toekomstige kerken, sportvelden, café-restaurant en het winkelcentrum zijn al aangegeven.

1955 De planning voor Tollebeek in 1955. De plaats voor de toekomstige kerken, sportvelden, café-restaurant en het winkelcentrum zijn al aangegeven. Foto: Excursiegids

 

Een eeuw vol levenservaring

Burgemeester Roger de Groot heeft donderdag 1 mei zijn felicitaties overgebracht aan Theo Steverink uit Emmeloord vanwege diens honderste verjaardag. Dit ten overstaan van zijn kinderen en goede vriendin. De burgervader bracht een boeket bloemen en een heerlijke taart mee. Vanwege het prachtige weer vond na de koffie het gesprek verder buiten plaats; op het balkon ‘with a view’ van Steverinks woning aan de Kampwal. Daarna vertrok het gezelschap voor de lunch naar Van de Valk waar zich intussen ook andere familie had verzameld. Voor de medeflatbewoners van De Toren was er op 3 mei in ’t Voorhuys nog gelegenheid om de eeuwling te feliciteren.

‘Had met Enne geweldig huwelijk’

Theo en Enne kregen vijf kinderen; drie meisjes en twee jongens. Het jongste meisje (1962) kreeg helaas te maken met de vreselijke ziekte kanker waaraan ze, nadat het eerder goed leek te gaan, in 2000 toch overleed. De Steverinks kregen twaalf kleinkinderen en veertien achterkleinkinderen.

Nadat Steverink met pensioen ging leek zoon Wim de geschikte man om vader op de boerderij op te volgen, maar het bloed kroop waar het niet gaan kan en na enige tijd koos hij toch voor zijn grote passie mechanisatie; iets dat beter bij hem paste. De burgemeester hierover: ‘Je moet doen wat je leuk vindt.’

Wie zo oud wordt verliest steeds meer leeftijdgenoten om zich heen. Theo’s echtgenote Enne overleed in 2013, tot zijn grote verdriet. Theo Steverink heeft nog een anekdote; rond zijn boerderij verloor hij lange tijd geleden zijn trouwring. Lang zoeken hielp niet. ‘Maar ondanks die verloren ring heb ik met Enne een geweldig huwelijk gehad.’

 

Voor de lezers van De Noordoostpolder zal Theo Steverink geen onbekende zijn. Al meerdere maanden verschijnt zijn verhaal over het pionieren in de polder in deze krant.

De uit Silvolde afkomstige Achterhoekse boerenzoon Theo Steverink vertrok op 8 mei 1950 richting de Noordoostpolder.

In zijn achterhoofd speelde wel het idee om naar Canada te emigreren. In de polder aangekomen meldde hij zich in Kamp Espel. De inmiddels tot ploegbaas opgeklommen Steverink huwde in 1954 met de eveneens uit de Achterhoek afkomstige Enne Bramel.

Vanwege het huwelijk verruilde Steverink het kampleven voor een stenen woning aan de Westermeerweg.

 

 

In de volgende aflevering zien we dat Theo Steverink zich niet alleen met zijn boerenbedrijf bezighoudt, maar ook zeer betrokken raakt bij de ontwikkeling van het dorp op sociaal gebied.

Eeuwling

Op het moment van verschijnen van deze Noordoostpolder, 30 april 2025, zijn we nog slechts één dag verwijderd van Theo Steverinks 100e verjaardag. Morgen, 1 mei 2025, is het zover, Theo Steverink hoopt dan 100 jaar te worden. Wij wensen deze eeuwling, met allen die hem dierbaar zijn, een hele fijne dag toe!

Volgende maand meer.