H e e m k u n d i g
e V e r e n i g i n g
Boeren-bedrijvigheid op de Kruusenberg in
Silvolde
Op oude kaarten van Silvolde zie je aan de
oostkant wegen en paden zich kruisen. Geen wonder dus dat dat gebied ‘de
Krusenbarg’ heet. Hier is in de loop van de tijd een waar agrarisch centrum ontstaan.
Allereerst is er de Beltermans of Gerritsens Molen, dan de Zuivelfabriek en de
Olde Bond en de CAVV. Vroeger speelde het boerenleven zich bijna helemaal op de
boerderijen af. De boer maaide het koren met de zicht, de boerin spon en weefde
het vlas en de wol, ze karnde de melk
tot boter en kneedde het deeg. Maar zelf koren malen konden ze niet,
daar hadden ze een molen en een molenaar voor nodig. De Silvoldse boeren waren
aangewezen op de windmolen en de paardenmolen (rosmolen) op de Paasberg, vlak
bij de poort van Terborg. In de loop van de 19e eeuw kwam de molen
op de Kriekelenberg of Plakkenberg (1812-1813, later Van de Schepop) erbij,
gevolgd door de molen van Bongers van de Belterman (1855, later Gerritsen) en
nog een aan de Terborgseweg (1863, later Reijrink). Bernard Dorrestijn vertelt
aan de hand van zijn eigen ervaringen.
Beltermans of Gerritsens Molen
Beltermans
of Gerritsens Molen
Bernardus Bongers van boerderij Belterman kwam ca
1855 op ’t idee om op de natuurlijke verhoging op de Krusenbarg een windmolen
te bouwen. Ertegenover bouwde hij een huis (nu Molenberg 5) en ca 1910 een
nieuw magazijn (Pakhuus) erbij met een door een stoommachine (later
elektromotor) aangedreven maalwerk.
Hij liet de molen draaien van 1856 tot 1887 en verkocht hem toen aan Johannes
Theodorus Gerritsen.
De molenaar was afhankelijk van weer en wind maar sinds de stoommachine kon hij
altijd doordraaien. Ca 1900 bouwde Joseph Gerritsen (3e generatie)
een huis en een varkensschuur aan de Bernhardstraat, nu nummer 62. Bij
Gerritsen lieten we koren malen en kochten we varkens- en kippenvoer en/of
veekoek. Ik moest dan naar het Pakhuus waar vader Joseph en zoon Thé Gerritsen
in een overall aan het werk waren die geel was van het meel. Als de richels op
de maalstenen te veel waren afgesleten, hakte vader Joseph met een bilhamer de
gootjes weer uit. Die liepen vanuit ’t midden naar de buitenkant van de steen.
Het te malen koren viel namelijk midden op de steen en werd tijdens het malen
naar de buitenkant afgevoerd, waar ’t in zakken werd opgevangen.
Het malen in de windmolen boven op de bult heb ik alleen nog een enkele keer in
de oorlog meegemaakt. Bij gebrek aan stroom bracht de windmolen dan wel eens
uitkomst. Ook werd er soms stiekem koren gemalen dat voor de Duitsers was
achtergehouden.
Monument
Een windmolen vergt veel onderhoud, dat deed
molenbouwer Kreeftenberg uit Vasseveld, later Ten Have uit Aalten en Beckers
uit Bredevoort. Ca 1970 werd het molenaarsbedrijf opgeheven. Gerritsen verkocht
het pakhuis en de molen aan de gemeente Wisch. Sindsdien bedienen de leden van
het ‘Gilde van Vrijwillige Molenaars’ de molen die nu op de
Rijksmonumentenlijst staat. Zie ook het boekje ‘Een Dikke Wind. Gerritsens
Molen Silvolde’.
Boterfabriek ‘De
Eendracht’
Briefhoofd
van de Eendracht in 1949
Toen zelf thuis boter en kaas maken te tijdrovend
werd, werd in 1905 in Silvolde een eigen Boterfabriek opgericht, namelijk de Coöperatieve
Stoom Zuivelfabriek ‘De Eendracht’. Het eerste bestuur bestond uit de heren
Koenders, Hammink, Keijser, Welling, Gerritsen, Suselbeek, Verheijen en
Bongers. Ze kochten van het R.K. Kerkbestuur het Pereboomstuk
op de Krusenbarg. Op 1 januari 1906 werd de eerste melk in ontvangst genomen en
verwerkt. De komst van deze fabriek was een belangrijke vooruitgang voor de
boeren. Enkele kleine boeren werkten erbij op de fabriek of schreven zich in
voor een melkrit. Dan molken ze eerst thuis, in de vroege morgen samen met
moeder de vrouw, spanden het paard voor de wagen en haalden bij ca 20 boeren de
30- of 40-litersbussen met melk op. Bij de fabriek gaven ze eerst het paard de voerzak en leverden dan de melk af. Het aantal liters en
het vetgehalte bepaalde de melkprijs voor de boeren.
Onze melkboer was meestal Thé Weijers van de IJssel. Hij begon dichtbij huis te
laden en reed via de Ulftseweg, Lichtenberg, Rondeel, Lange Dijk en de Oude
Dinxperloseweg naar de fabriek. Aanvankelijk reden ze niet op zondag; de boeren
moesten de melk dan koelen in een put of koelbak. De kerstdagen waren een
probleem: twee dagen de melk in huis koelen was te bezwaarlijk. Later reed men
ook op zondag.
Directeur was eerst ene Mulder en daarna de
bekende vader en zoon Miedema.
Het gebouw was aanvankelijk bescheiden van omvang maar na verschillende
verbouwingen mocht het er zijn. De directeurswoning stond ernaast, tegenwoordig
Bernhardstraat 56. Achter de fabriek werd een zogenaamde vloeiwei aangelegd:
het afvalwater ging via gootjes met dekseltjes erin naar ca 30 volkstuintjes.
Als kind ging ik wel eens kijken. Er hing een smerige zure lucht maar de kolen
groeiden er goed op.
Aan de zijde van de Boterweg was de melkinrichting. Daar kwamen de melkslijters
elke morgen met hun paardje de nodige melk, boter en kaas ophalen. Enkele
namen: Immink, Obbink, Te Mebel,
Winkelhorst, Kolks, Wildenbeest, Veenhuizen, Berendhaus
en Willemsen. Op den duur werkten er 30 man op de fabriek.
De Fok- en Controle
Vereniging (en de K.I.)
Deze vereniging kwam uit de zuivelfabriek voort omdat daar toch al de
bemonstering van de melk plaatsvond. De boeren konden voortaan vaststellen
welke koe het beste presteerde om mee verder te fokken. Daarvoor werd het fokboek van moeder en kalf goed bijgehouden. Bernard
Tangelder kwam het kalf een paar dagen na de geboorte schetsen, hij maakte een
zwart-wittekening van rechts en van links. Geen twee kalveren zijn hetzelfde
dus dit was een prima manier. De vaarsjes kregen een
meisjes- en de stiertjes een
jongensnaam.
In mijn kinderjaren was er bij Gosselink een
goede fokstier gestationeerd. Na de oorlog ontstond er een totaal nieuwe
ontwikkeling namelijk het kunstmatig insemineren van de koeien. Daarmee kon
voorkomen worden dat met het dekken door een stier ziektes werden overgebracht,
zoals de Abortus-Bang-bacil, een ziekte die leidde tot het vroegtijdig afzetten
van de vrucht, en daarna een lage melkgift. Nieuwe koeien kopen hielp weinig
want die werden ook besmet.
Directeur Miedema werd de grote stimulator van K.I. om die besmetting te
voorkomen. Voortaan werd het sperma van de stier opgevangen en kunstmatig bij
de koeien ingebracht. Door K.I. konden veel meer koeien met het sperma van één
stier geïnsemineerd worden. Er waren minder vaderdieren nodig, dus was er meer geld
voor beter presterende stieren. Sommigen hadden bezwaar tegen K.I.: grijp je
niet teveel in in de natuur? Mede door K.I. is de
Abortus-Bang uitgebannen.
Door betere ruw- en krachtvoeders steeg de gemiddelde melkgift per koe van ca
3000 naar ca 8000 liter per jaar. De stieren stonden bij Frans Heebink van Beester Thedoor aan de
Rabelingstraat. Zoon Theo Miedema was onze eerste inseminator. Om een tochtige
koe aan te melden, fietste ik (we hadden nog geen telefoon) naar de
Boterfabriek. Dan kwam Theo, ook op de fiets, met zijn kistje met
benodigdheden.
Klaar voor
de start, v.l.n.r. Derk Weening, Jan Heebink en Theo Miedema
De vraag nam snel toe en toen werden ook Jan
Heebink en Derk Weening als inseminator aangesteld. Ze kregen alle drie een
motor nadien een Volkswagen Kever. De K.I. hield een poosje kantoor in de
winkel van Overkamp tegenover de Boterfabriek en ging daarna naar de nieuwbouw
aan de Boterweg.
De
De Olde
Bond
Ca 1915 richtten een paar Silvoldse boeren de
Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging Silvolde en Omstreken op. Die deed
hetzelfde als de molenaar: koren malen, veevoer en kunstmest aan- en verkopen
enz. Dat die coöperatie er kwam, was goed voor de concurrentie. De Boerenbond
was net als de Zuivelfabriek een vereniging voor alle gezindten. Niet alle
boeren werden lid, sommigen bleven de molenaars trouw of gingen naar beide.
Het nieuwe Bondsgebouw kwam aan de oostkant op de Krusenbarg te staan, op de
hoek Prins Bernhardstraat-Melkweg. De boeren konden hun karren en wagens vanaf
de Melkweg achterwaarts voor de laadbrug van het gebouw zetten en dan
gelijkvloers lossen en laden. Voor de oorlog was Gerhardus Johannes ter Horst
(Gert van de Bömer van de Egginkstraat) zaakvoerder; zijn kinderen
konden thuis het werk wel aan. De rekeningen moest je betalen bij Verheijen in
de Kroezenhoek. Later werd Joop Tangelder, van Tangelder uit ‘de Wei’,
zaakvoerder met Rudolph Hengeveld en Gert Rexwinkel
als zijn medewerkers.
De CAVV
Gebouw van
de CAVV in Silvolde
Ca 1920 had Silvolde twee standsorganisaties, de
algemene Gelderse Maatschappij van Landbouw (GMVL) en de Aartsdiocesaner
Boeren en Tuinders Bond (ABTB) voor de katholieke boeren. De Silvoldse ABTB
ging ook krachtvoer en kunstmest verkopen en daarom bouwde ze in 1929 een
pakhuis op de Krusenbarg, vlakbij de (Olde) Bond en de Boterfabriek. Eerst
lieten ze het koren nog bij de molen malen, maar na een paar jaar kochten ze
zelf een maalstoel. De boerenbedrijvigheid op de Krusenbarg werd met de dag
groter.
Later bracht de ABTB de aan- en
verkoopactiviteiten onder bij de Coöperatieve Aan- en Verkoop Vereniging
(CAVV). Die letters kwamen op het pakhuis te staan.
Toch bleven nog veel boeren de molenaars en/of de Olde Bond trouw. De
concurrentie groeide maar de verhoudingen bleven vriendschappelijk. De eerste
zaakvoerder bij de CAVV was Jan ten Have, maar hij emigreerde naar Canada en
toen volgde Herman Reusen uit Lintelo hem op. In de maalderij werkten Jeup te Kaat, Gert Hofstad en Hendrik Kaatman.
Eierhandel Leijen
Theo
Leijen
De Eierhandel van Gert en Toon Leijen was ook
jarenlang op de Krusenbarg gevestigd, nu Berkenlaan 47. Ze haalden de eieren
bij de boeren op en verkochten ze door, tot over de landgrens. Op den duur
werkten er wel zes man. Na Gert en Toon zette Gerts zoon Jan de zaak voort tot
de opheffing ca 2003.
Dors-, Loonwerk- en
Mechanisatiebedrijf Tangelder van de Bult
Willem Tangelder, oftewel Bulte-Willem, was
begin 1900 al actief als loonwerker en dorser. In 1939 vestigde zoon Thé zich
in het huis van Piet ter Horst, nu Berkenlaan 168, en begon daar een nieuw
bedrijf. Het paard maakte plaats voor de tractor, merk Lanz Bulldog. De derde
generatie stopte ca 2000 met ’t loon- en dorsbedrijf en begon een
mechanisatiebedrijf aan de Kapelweg.
Thé Tangelder op de Lanz Bulldog
Het Onderlinge
Paardenfonds Silvolde en Omstreken
Het Paardenfonds zat ook op de Krusenbarg. Joop Tangelder van de Olde Bond was
secretaris-penningmeester van het Fonds, en Sloetjes
van Nieuw Leijen en Lensink van de Nagel (Breedenbroek) waren de schatters
(taxateurs). Als je als deelnemer/lid een ander paard kocht, moest je het laten
taxeren door de schatters. Jaarlijks kwam je met je paard bij café ’t Molentje
voordraven (ja, echt draven) en dan betaalde je bij Joop Tangelder het
premiebedrag, ca 1% van de taxatiewaarde. Het Paardenfonds bestaat niet meer.
Helaas zijn de notulen- en kasboeken in vlammen opgegaan.
Schaalvergroting in de landbouw – verstilling op de Krusenbarg
Langzaam kwamen er verharde wegen, je hoefde niet meer met paard en wagen met
van die smalle hoepels om de wielen door een modderweg. Techniek en
mechanisatie namen toe. Er kwamen auto’s en trekkers, die op die nieuwe wegen
steeds meer konden meenemen. De arbeidsproductiviteit werd hoger. Het gesjouw
met melkbussen werd te omslachtig. Handmelken werd door de (robot)melkmachine
overgenomen en de melk ging al gauw rechtstreeks in de tank. De tankwagen deed
zijn intrede. De Botterfabriek met de mooie nieuwe kaasfabriek functioneerde
nog goed, die kon toch wel blijven bestaan? De fusie van de zuivelfabrieken
stond op de agenda. De ledenvergaderingen van ‘De Eendracht’ waren bij
toerbeurt bij Café Mijnen van ’t Molentje, Café Meijer en Café Wensink. In mijn
tijd was Frans Egberts uit Rafelder voorzitter. Veel
boeren verzetten zich en het was de vraag of alle bestuursleden er wel voor
waren. Maar het voorstel werd aangenomen en achteraf terecht. Technisch hadden
we het nog wel een poosje kunnen uitzingen maar op den duur hadden we toch
verloren van dat grote Friesland Campina.
Het
zuiveltableau
Op 23 december 1977 is de laatste melk
aangevoerd. We hebben nu alleen nog het zuiveltableau van het melkmeisje dat
vroeger in de buitenmuur van het kantoorgedeelte zat. Dankzij Tangelder ‘de
Amerikaan’ is dit behouden gebleven.
Het bestuur van de K.I. zag het ook niet meer
zitten om alleen verder te gaan. Er kwam een fusie met andere verenigingen. De
stieren verhuisden naar Varsseveld, alleen het kantoor van de melkcontrole aan
de Boterweg bleef bestaan.
Op de boerderijen legden de zicht, de aflegger, de zelfbinder en de dorsmolen
het af tegen de maaidorser (combine). Het koren ging eerst nog in zakken maar
al gauw in bulkwagens of naar de eigen silo van de CAVV. De boeren kwamen niet
meer bij Gerritsens Molen, Olde Bond of CAVV. Voortaan kregen de koeien en
varkens het krachtvoer in korrelvorm, aangevoerd met een bulkwagen van de
combinatie van coöperaties. De Olde Bond ging een fusie aan met Gaanderen,
Doetinchem, Zeddam en Gendringen maar behield voorlopig het eigen pakhuis. De
CAVV van Silvolde bleef, met een eigen vrachtwagen, nog het langst zelfstandig.
Ca 1975 werden de deuren bij de Olde Bond en de CAVV voorgoed gesloten. De
boeren-activiteiten waren vele jaren zeer bepalend op de Krusenbarg. En de
burgers en buitenlui waren er allemaal van zeer nabij getuige van.
© 2017
BJD en AGT